De route van het hek naar de boomgaard, waar het snoeihout ligt, loopt door onze tuin. Eerst onder de carport door, over het terras en dan langs de moestuinen.
Daar is Giulio. Hij duwt zijn kruiwagen door het hek. Hij komt het hout halen voor zijn kachel. Verbaasd kijkt hij naar de tuin. “Groen.” zo stelt hij vast. Net als in Duistland waar hij werkte toen hij nog jong was. En wijzend op de Aloe Vera: “Eruit gooien, dat kun je niet eten.” Een inspectie door onze tuin volgt. Giulio voorop en wij er braaf achteraan.
Bij de rozen roept hij uit: “Weg ermee, kun je niet eten, heb je niks aan.” De oleanders zijn giftig en moet je meteen verbannen, mijn zorgvuldig gestekte cactussen zijn levensgevaarlijk. Hij had eens een doorn in zijn oog gehad en bovendien is het onkruid. Hij gebiedt Dré de zappa te halen. En daarmee laat hij zien hoe we de klei rondom de venkel lucht moeten geven.
Uiteindelijk komen we bij het snoeihout. We hebben drie kruiwagens al gevuld zodat we het snoeihout met z’n drieën naar zijn schuur kunnen brengen. Maar zo wil Giulio dat niet. Ik ben een vrouw en ik kan geen hout sjouwen. Al het hout wordt over twee kruiwagen verdeeld en ik krijg voor de vorm nog een takje dat ik mag dragen.
De volgende dag horen we hem roepen bij het hek. Als we hem binnenlaten loopt hij meteen naar de grote tuintafel. Uit een papieren bruine zak komen eerst de stekken van vruchtenplanten waarvan hij de naam niet meer weet maar die we in het gras moeten planten. Ze worden hoog en in het voorjaar kunnen we de vruchten eten.
Bessentakken heeft hij ook. “In het water en daarna in de grond”, is het advies. Zo tovert hij van alles uit zijn zak. Onze siertuin is leuk maar je hebt er niks aan. En hij belooft dat hij komt controleren!
Nog diezelfde dag doen we wat ons te doen staat. En nu maar hopen dat we het goed hebben gedaan.