Ze woont er al zó lang dat ze is opgehouden met tellen.
Ze kreeg geen kinderen en op een dag ging zomaar haar Giulio dood. De kat is er nog. Al weet ze niet zeker of het nog steeds dezelfde is. Haar broer komt af en toe helpen met het land.
De boerderij raakt in verval maar het gaat gelijk op met de achteruitgang van haar ogen. Buren zijn er bijna niet meer. Het huis staat sowieso erg afgelegen.
Halverwege de berg zijn nieuwe mensen gekomen. Ze hebben een schuur verbouwd tot woonhuis én ze hebben een zwembad. Van hun land kun je niet eten. Ze kijkt wel eens hun kant op en dan ziet ze oleanders en andere bloemen. Mooi hoor. Maar niet eetbaar. Mooie olijfbomen hebben ze.
Toen ging ze dood.
Mario komt een paar keer per week om het land bij te houden. Met de oude trekker van zijn vader rijdt hij naar beneden. De machine is lang niet gebruikt en piept. Smeren helpt niet. Er is geen geld voor een nieuwe. Hij haalt groenten uit de tuin en in de olijfgaard staan twee goede vijgenbomen.
Het piepen van de trekker is een vertrouwd geluid geworden. Als wij ’s morgens vroeg op de veranda onze eerste koffie drinken horen we hem de berg afzakken.
Onder het hardlopen zijn we hem een keer tegengekomen. “Het land vergrijst’, vertelt hij. De leegstaande boerderijen worden onderhouden door families die het land hebben geërfd. Zelf wonen ze in het dorp. Er staat veel te koop. Of we mensen weten die, net als wij, hun land willen kopen…
Wie worden onze nieuwe buren?